Voor WOII werd er voor de Joodse gemeenschap kaas bereid volgens de Joodse reinigingswetten.
Voor de Tweede Wereldoorlog werd er voor de joodse gemeenschap kaas bereid volgens de Joodse reinigingswetten. Ook in Maasland en Schipluiden waren verschillende boeren die joodse kaas maakten. Een joodse toezichthouder hield de gehele zomer de speciale bereiding in de gaten. De bedrijven waar deze kaas gemaakt werd, lagen meestal dicht bij elkaar, zodat het gemakkelijk was voor de toezichthouder om ze te bezoeken.
Langs de Gaagweg waren verschillende boeren die joodse kaas maakten. Bijvoorbeeld de familie Wim van Winden. Mevr. Lena Haring-van Winden vertelde dat bij haar thuis elke dag een jood uit Den Haag kwam om het stremsel in de melk te doen. ’s Middags met de bus van 4 uur kwam hij in het dorp aan en liep verschillende boeren af. Hij ging langs bij de families Van Wijk, Van der Kooij, Van Adrichem en bij haar vader. Bij Van Wijk bleef hij ’s nachts vaak slapen. Vader bracht elke week met de brik, een platte wagen, de kaas naar de Buitenwatersloot in Delft. Deze kaas werd niet verhandeld op de markt, maar afgeleverd bij het pakhuis van de firma Overgaag.
Ondanks verschillende maatregelen en het toezicht waren de boeren wel bereid om deze kaas te maken, omdat er van te voren een prijs werd afgesproken en deze kaas per kilo meer opbracht.
Voordat in het voorjaar met de kaasbereiding werd begonnen, vond de rituele reiniging van al het bij de kaasbereiding gebruikte gereedschap plaats. Het reinigingsritueel werd verricht door een rabbijn, bijgestaan door een toezichthouder. Het koperen waterfornuis werd met water gevuld en aan de kook gebracht. Enkele metselstenen werden in het vuur gelegd. De rabbijn haalde met een tang een steen uit het vuur en al het werkmateriaal, zoals kaasvaten, wrongeltobbe, emmers, persen e.d. werden overgoten met heet water dat eerst over deze steen had gelopen. Vervolgens werd alles nog een keer met koud water overgoten en dan was het materiaal rein (kousjer).
Daarna mocht het kaasmaken beginnen. Gedurende het hele seizoen werd er op toegezien, dat alleen het gereinigd materiaal voor deze kaas werd gebruikt. Het houten vaatwerk werd van Hebreeuwse letters voorzien en de kaaspers werd telkens verzegeld door de toezichthouder. Andere niet-joodse kazen moesten een eind verwijderd van de joodse bewaard worden. De jodenkaas ging niet naar de markt, maar werd afgeleverd bij bepaalde pakhuizen in Delft. Joodse kaas week in samenstelling en kwaliteit niet af van andere kaas, maar was alleen onder speciaal toezicht bereid.
Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoord: joodse kaas, Periode: 1900 – 1940, 25-01-2004
Bronnen:
- K. Boschma en J. van der Kooij. Beschrijving van het Maaslandse boerenbedrijf en de zuivelbereiding in het begin van de 20e eeuw. Maasland, 1975
- Trudy Werner-Berkhout: Interview met mevrouw L. Haring-van Winden in februari 2003