Elk dorp kende een aantal veehandelaren. Regelmatig brachten ze een bezoek bij de boeren om te kijken of er handel was.
Siem Mostert vertelde dat hij en drie van zijn broers de zaak van vader overnam, toen deze overleed in 1929. Vader was veehandelaar en had zijn bedrijf aan de ’s Herenstraat te Maasland. Op het land in de Dijkpolder werden de beesten tijdelijk geweid. De boerderij aan de weg is verdwenen, er rest nog een schuur die gediend heeft als koeien- en paardenstal. Vader handelde vooral in koeien, kalveren, varkens en schapen. De zoons begonnen net voor de oorlog ook met de paardenhandel. Het handelen in vee zat (en zit nog steeds) in de familie. Vader had het bedrijf overgenomen van zijn vader, die voornamelijk in varkens had gehandeld. Opa aan moederskant was ook koopman geweest en vooral in koeien. Mevr. K. Mostert-van Buuren vertelde dat haar vader naast het boerenbedrijf eveneens een handeltje in varkens had.
Mostert kocht het vee van de boer en dreef er handel mee. Ook handelde hij op commissie, dat wil zeggen dat hij in opdracht van de boer kocht of verkocht. Bij een transactie werd de prijs verhoogd met het zogenoemde commissiegeld, de gage voor de handelaar die de (ver)koop regelde. De familie Mostert handelde liever zonder commissie, ‘dan was je er zelf baas over’.
De handel was seizoensgebonden. In het voorjaar werden er veel lammeren, biggen en kalveren op de markt gebracht. Vooral de handel in kalveren was lucratief. Vroeger kalfden de koeien voornamelijk in de lente, tegenwoordig worden de kalveren het hele jaar door geboren.
In het voorjaar was het druk in de vroege ochtend. Op het boerenerf kon je al om twee, drie uur in de ochtend een handelaar vinden, die geduldig wachtte totdat de boer uit bed kwam. Men was meestal wel op de hoogte waar kalveren geboren konden worden en dan was het belangrijk om er op tijd bij te zijn. De handelaar kende zijn klanten. Niet alleen contact met de boeren was belangrijk, ook goede omgang met knechten leverde nogal eens de nodige informatie op. De heer S. Mostert ging dus ’s morgens vroeg op pad om in de schuur van de boeren te kijken. Dat was bij bekenden toegestaan. Er waren boeren waar je kon ‘kloppen’ . Dan klopte je op het slaapkamerraam en vroeg; ‘Is er nog wat, baas?’. De net-geboren kalveren waren belangrijke handel op de markt. Deze ‘nuchtere kalveren’ werden niet door elke boer direct meegegeven. De kalfjes werden door de kopers in ‘mesthokken’ gedaan en dan na een aantal maanden verkocht voor de slacht. Ouderwetse boeren hielden de pasgeborenen liever een tijdje aan huis.
Bijna alle stiertjes waren ‘voor de dood ‘, ze werden verkocht voor de slacht. De boer hield vaak enkele kalveren aan, stiertjes niet. Een boer had aan een dekstier genoeg. De koeien moesten kalven voor de melkproductie, al die kalveren aanhouden was niet economisch. De heer F. Cloosterman vertelde dat pas na twee jaar een koe geld op ging leveren. Dus kalveren aanhouden was veel te duur, men verkocht ze liever en kocht voor dat geld een koe terug. Éen boer moet melken en geen kalfjes aanhouden. Een kalf moet je twee jaar voeren en dan hebben ze al zo veel gekost. Als je een vaars koopt, die melk geeft, kost dit minder dan zo’n kalf grootbrengen’.’
De handel verschilde per dag. Soms had men wel zo’n twintig, dan weer tien kalveren op een dag. De rest van het jaar werden er weinig geboren.
Het ophalen van de beesten gebeurde overdag. De heer S. Mostert haalde met paard en wagen, de ‘brik’ of ‘kros’, het gekochte vee op. De broers gebruikten ook wel eens een hondenkar als de boerderij in de buurt van het ouderlijk huis lag. Op de hondenkar konden drie kalveren, met de poten vastgebonden, vervoerd worden. Al het vee ging naar de markten. ‘Dunne koeien ‘ echter werden direct verkocht aan het abbatoir in Delft op de Burgwal waar tot na Wereldoorlog II de koeien geslacht werden. Dunne koeien zijn zieke koeien. Na goedkeuring door een commissie werd dit vlees verkocht. Als een zieke koe geslacht werd, was dit in de omgeving van het slachthuis snel bekend en voor weinig geld werd het vlees verkocht.
Naast de handel in kalveren en koeien was ook de varkensmarkt een belangrijk onderdeel van de veehandel. Elke boer had varkens. Een zeug kon wel vijf a zeven biggen krijgen. Bij de familie Dijkshoorn op de ‘Moordwoning’ in de Zuidbuurt had een zeug zelfs negen biggen gekregen.
De handelaar ging naar verschillende markten. Op maandag en dinsdag was het veemarkt in Rotterdam. Op donderdag in Delft. Voor 1930 had Naaldwijk een ‘biggenmarkt’ . Deze werd echter opgeheven door de slechte economische situatie. Op de markt werd met ‘handje klap’ de prijs bepaald en altijd contant afgerekend in een nabijgelegen cafe. De markt was het economisch centrum, de plaats waar vraag en aanbod de prijs van het product bepaalden. Het was altijd een drukte van belang, handelaren en boeren praatten en bekeken het vee. “Het leek wel een beurs, zo gezellig!’.
Er was veel concurrentie onder de kooplieden. Maar men had wel altijd vaste klanten onder de boeren. De gemiddelde prijzen in de jaren dertig waren de volgende: Een koe kostte f 110, — per stuk. Een kalf ongeveer f 2,50 tot f 4,–. Een schaap kostte rond de f 10,– tot f 13,–. De varkens waren toen weinig waard. Vaak onverkoopbaar. Mocht op de markt de prijs van bijvoorbeeld de kalveren erg hoog blijken te zijn, dan moest de koopman direct reageren. De familie Mostert had hier een mooi systeem voor. Er werden postduiven ingezet! De thuis gebleven broers werden via een briefje gewaarschuwd om zo snel mogelijk met vee te komen, want een gulden of daalder meer per kalf was een hoop geld. Later gebruikte men de telefoon.
Er waren in die tijd veel boeren, grote en kleine, dus er was handel genoeg. Rijk werd men niet van deze handel. Volgens de heer S. Mostert: ‘ Een veehandelaar met vee en paarden heeft het koninkrijk op aarde, maar komen zij te sterven, dan valt er niets van hen te erven’.
Trudy Werner-Berkhout, Thema: Handel, Sleutelwoord: veehandel, Periode: 1929 – 1940, 25-01-2004
Bronnen:
- T. Werner-Berkhout. Interviews met de heren S. Mostert en F. Cloosterman in 2002