Oude gereedschappen voor boter- en kaasbereiding in museum De Schilpen, Maasland.

Het maken van boter en kaas behoorde op de boerenbedrijven tot de taken van de boerin.

Het maken van boter en kaas behoorden op de boerenbedrijven tot de taken van de boerin. Het proces werd meestal van moeder op dochter doorgegeven.

Koemelk bestaat uit vet, eiwitten en andere stoffen. Het melkvet komt langzamerhand bovendrijven als men de melk rustig op een koele plaats laat staan. Er vormt zich dan een roomlaag en wanneer die wordt afgeschept, blijft er magere ondermelk over. Een keer afromen was niet voldoende om al het melkvet uit de melk te krijgen, dus liet men de melk staan en schepte er regelmatig de room af met de roomschep. 72 uur was het maximum dat dit afromen kon duren. Tegen die tijd was zowel de ondermelk als de room zuur geworden.

De room werd verzameld in een apart vat, de roomstaar, en als dat vol was, kon het karnen beginnen. Om van de room stevige boter te maken, werd de zure room enigszins opgewarmd en vervolgens in de karnton gegoten. De room werd dan geschud, geroerd of geklopt, net zolang tot zich boterklonten vormden bovenop een laag melk die zo goed als vetvrij was: de karnemelk.

De klonten werden uit de ton geschept met de boterschep, vervolgens met zout bestrooid en met de hand tot een vorm gekneed. Ook werd de boter wel in tonnetjes gedaan. Een tonnetje van 10 kg. (een zestiende) en een van 20 kg. (een achtste).

In de zomer werd de zgn. grasboter (als de koeien net in de wei liepen) in kluiten bewaard in een Keulse pot onder de pekel. Deze boter werd in het najaar afgeleverd. Deze boter werd alleen gemaakt voor op verzoek van speciale klanten. In Midden-Delfland werd na de Tweede Wereldoorlog op sommige boerderijen nog boter gemaakt.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoord: boter, Periode: 1900 – 1940, 25-01-2004

Bronnen:

  • M.S.C. Bakker. Boterbereiding in de late negentiende eeuw. Zutphen, 1991
  • Museum De Schilpen. Een grutterij die niet verdween. Van oude dorpswinkel tot Maaslands museum. Maasland, 1990
  • J. Jobse-van Putten, Van pekelvat tot diepvrieskist. Interviews en beschouwingen over huishoudelijke conservering op het Nederlandse platteland in de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam, 1989.