Rond 1920 was het machinepark van een landbouwbedrijf nog erg bescheiden. Veel werkzaamheden werden met de hand gedaan.
Rond 1920 was er nauwelijks sprake van mechanische hulpmiddelen in de landbouw. Er waren wat paardenwerktuigen, wagens en handgereedschappen. Pas na de Tweede Wereldoorlog begon de trekker met bijpassende werktuigen gemeengoed te worden.
Tot 1945 domineerden de werktuigen getrokken door paarden. Zo lang men voldoende arbeidskracht kon krijgen die goedkoop was, was dit voor de boer een goede werkwijze.
Traditioneel werd als wintervoer hooi gewonnen: het maken van kuilvoer kwam op de tweede plaats. In de dertiger jaren kwam het inkuilen in ronde betonnen silo’s in zwang. Zo kon het gras onder toevoeging van melasse als conserveermiddel ook bewaard worden. Het gras voor de grasinmaak werd vroeg gemaaid. Het maaien van het grasland werd lang met de zeis gedaan. Hiervoor kwamen veel mensen uit Brabant naar deze streken en stonden urenlang in het veld het handwerk te verrichten. In de twintiger en dertiger jaren begon echter het machinaal maaien mogelijk te worden. De heer B. van Buuren vertelde dat er eerst een paard en later twee paarden werden gebruikt om zo’n maaimachine te trekken. De boeren hadden er eerst wel bedenkingen over. ‘Sommigen dachten dat als je een jaar met deze machine zou maaien, het gras zo kort zou worden dat je het niet meer voldoende zou groeien’.
Mevr. W. Zonneveld-Verkade vertelde dat haar vader in Zouteveen nog een knecht uit Brabant had gehad tot 1928. Daarna gebruikte hij ook een machine met twee paarden ervoor om te maaien. Jaarlijks kwam er in het voorjaar een schrijven van iemand uit Brabant om te vragen of er gemaaid kon worden in de zomer. Bij Verkade kwam altijd dezelfde persoon. Hij beviel blijkbaar goed bij vader. ‘Die man kon dan in de schoongemaakte paardenstal slapen. Daar werd een ledikant neergezet. Voor die man werd extra brood bij de bakker besteld. Van moe kreeg hij dan ’s avonds, als hij uit het land kwam, warm eten en grutten- of karnemelkse pap. Hij bleef de hele dag op het land. Hij had brood bij zich en een grote grijze kruik bier. Koffie en thee werden gebracht’. Bij de buurman waren er twee. Daar was ook meer land te maaien. Als ze klaar waren, probeerden ze snel nog bij een ander wat te werken. Mevr. Zonneveld-Verkade vond het ‘zwoegers’.
Haar man gebruikte een machine. Johan Zonneveld had slechts een paard, dus het tweede paard werd geleend. Met het ‘machien’ kon ook geharkt worden, zodat het hooi kon drogen. Met de rijfmachine werd het hooi op rollen gelegd en daar kon een mooie hoop hooi van gemaakt worden.
Bij de familie Van Nierop in de Duifpolder werd ook een maaier gehuurd voor de hooibouw. Met deze loonwerker werd per bunder een prijs bepaald. Dus hoe meer hij maaide, hoe meer loon. Jaarlijks waren er veel ‘Brabers’ met hun zeisen te zien op de weilanden. Deze Brabanders stonden er om bekend harde werkers te zijn en maaiden binnen enkele weken hele gebieden.
De heer W. Boekestijn vertelde dat hij nog wel eens een ‘Braber’ zag in de jaren dertig. Bij de familie Verboon op de Kwakelweg, waar Wim knecht was, kwam altijd een Brabander. ‘Een boom van een vent. ’s Nachts sliep hij in de slobberwagen op de voorboes. In die slobberwagen lag stro. Daar lag hij ‘best’, vond hij’. ’s Ochtends stond hij gelijk op met de boer en zijn knechten en vertrok naar het land. Als die man kwam, moest je altijd zorgen dat er een landhek met twee palen stond, daar kon hij dan een hut van maken, waarin hij uitrustte’. Vader had geen ‘Braber’, maar Piet Boekestijn maaide bij hem. Arie de Vette had ook een maaier uit Brabant.
Inmiddels werd er bij Dijkshoorn en Cloosterman in de Duifpolder met een machine gemaaid. Alleen het Vlietland werd uiteraard met de hand gedaan. Bij de familie Cloosterman kwam Groenewegen uit ‘Overmaas’ hier maaien met twee paarden. Op een gegeven momemt heeft vader zelf een maaimachine gekocht. Er waren nu ook twee paarden op de boerderij, dus het maaien was volledig in eigen hand. Er werd van deze machine gebruik gemaakt door de buren. Daarvoor werd er door Siem de Wit en Leen van der Stap, Schipluidenaren, het land gemaaid. Ze konden in drie dagen tijd een hectare maaien.
Van der Lely, boer in Maasland aan de Weverskade, maakte al in 1947 harkkeerders met harkwielen. Deze machines werden later in een sterk verbeterde vorm een wereldsucces.
In de Kralingerpolder werd graan verbouwd. Tot in de dertiger jaren werd het grootste deel van het graan met de hand gezicht, opgehokt en geschelfd en later gedorst. Op kleine bedrijven werd de grasmaaimachine ook voor het maaien van het graan gebruikt. Dit gaf veel arbeidsverlichting.
Andere machines waren: De aardappelstomer en de bietensnijder. Ingekuilde, gestoomde aardappelen was goed varkensvoer. Aardappelen werden na het rooien in de herfst gestoomd met de aardappelstomer. Bieten werden gerooid met een rooispade en met een speciaal mes gekopt, dat wil zeggen dat de bladeren eraf gehaald werden. Voerbieten werden, voordat zij aan de koeien gegeven werden, eerst met een bietensnijder in stukjes gesneden.
Trudy Werner-Berkhout, Thema: Werk, Sleutelwoorden: mechanisatie, landbouwmachines, Periode: 1918 – 1947, 18-02-2004
Bronnen:
- T. Werner-Berkhout: Interviews met mevr. W. Zonneveld-Verkade en de heren P. van Woerden, B. van Buuren, W. Boekestijn, F. Cloosterman en A. Dijkshoorn in 2002.
- H. Elema, De landbouw mechaniseert, 1920-1950. Doetinchem, 1982