Ploegen van het land: Jacob v.d. Schee bij Jan Boekestijn

Voor kinderen uit de arbeidersklasse, de kleine boeren- en middenstand was het heel gewoon om direct na de lagere school aan het werk te gaan.

Veel kinderen moesten, nadat zij van de lagere school kwamen, direct gaan werken. Het volgen van lager onderwijs was wettelijk verplicht, daarna was er de keuze om of naar een middelbaar school te gaan om verder te leren of te gaan werken. Van een keuze was echter meestal geen sprake. ”Doorleren” zat er voor de meeste kinderen niet in: hoger onderwijs volgen betekende voor de ouders onkosten maken en dat geld had men gewoon niet. Vanaf twaalf/dertien jaar werd een jongen en meisje geacht de leeftijd te hebben om mee te verdienen en de huishoudkosten te verlichten.

Trots vertelde mevr. S. Berkhout-de Wit dat zij nog een jaar naailes had mogen volgen op de naaischool van de nonnen in Den Hoorn (de inmiddels verdwenen huishoudschool, gelegen naast de katholieke kerk).

Werd een jongen of meisje ‘voor dag en nacht’ uitbesteed, dan bracht dat twee pluspunten op. Hij/zij verdiende een salaris en tegelijkertijd de kost. Het verdiende geld werd thuis afgegeven. Er was werk genoeg. De keuze voor de jongens en meisjes, die op het platteland woonden, was beperkt. Jongens traden meestal in dienst als knecht bij een boer of tuinder. Meisjes vonden werk als dienstbode bij een boeren- of burgergezin. Werken in een fabriek kwam zelden voor.

Solliciteren was in feite overbodig op het platteland. Werkgevers waren meestal goed op de hoogte in welke gezinnen de kinderen van school afkwamen. Omgekeerd wisten ouders precies waar een baan te vinden was. Bij de jonge kinderen werd er alleen tussen de werkgever en de ouders van de kinderen onderhandeld over het werk en het salaris. Tot begin jaren veertig was dit een feit. De contracten werden voor een jaar afgesloten. Begin mei mocht de knecht of boerendienstbode een andere betrekking aanvaarden of ontslagen worden. De heer J. Vreugdenhil herinnert zich dat toen hij van school afkwam in 1941 buurman K. van der Lely van de Weverskade op een avond langs kwam fietsen en vader te spreken vroeg. Boer van der Lely had een knecht nodig. Jan werd naar de keuken gestuurd en mocht pas te voorschijn komen, toen vader en de boer tot overeenstemming waren gekomen. ‘Je had er zelf niks mee te maken, het werk werd geritseld door vader en de baas’.

Een ander voorbeeld van werk vinden/krijgen zonder solliciteren is het volgende: Toen mevr. S. Berkhout-de Wit na een paar weken bij een tuinder gewerkt te hebben ontslag had genomen, ging al snel het praatje op het dorp rond dat ‘Sien de Wit teruggekomen was uit haar dienst’. Na een week had zij weer werk als boerendienstbode. Boerin Van Winden van de Gaagweg was het nieuws ter ore gekomen; zij had hulp nodig in haar huishouding.

In het Midden-Delflandgebied was tijdens de crisisjaren voldoende werk, vooral voor de jongeren. De lonen waren erg laag. Van f 2,– tot f 4,– per week met kost en inwoning (1 à 2 euro) voor de meisjes. Voor de jongens lag het bedrag enkele guldens hoger. Werd het moeilijk voor een werkgever om te betalen, dan verlaagde men zonder pardon het salaris. Er was algehele armoede, en vaak moest dit geaccepteerd worden. Een deel van het loon werd door het kost- en inwoningssysteem in natura verdiend. Voor veel gezinnen een uitkomst: dit betekende ‘een eter’ minder in huis.

In Midden-Delfland was het aantal boeren groot. Het beeld rondom de boer was er een van rijkdom en macht. Toch is de werkelijkheid anders geweest. Veel boeren hadden een klein bedrijf en konden zichzelf net bedruipen. In de crisisjaren ging een flink aantal boeren failliet. Zij verkochten hun boerderij, maar konden als pachter doorgaan met het bedrijf. Het feit dat boeren mensen in dienst hadden, zorgde verder voor het in stand houden van het ‘rijke’ imago. Boeren hadden personeel nodig, omdat er zoveel werk was. Zo gauw echter hun eigen kinderen de juiste leeftijd hadden, werd de knecht of dienstbode vervangen.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Werk, Sleutelwoorden: arbeid, personeel, Periode: 1900 – 1940, 30-01-2004

Bronnen:

  • T. Werner-Berkhout: Interviews met mevr. S. Berkhout-de Wit en de heer J. Vreugdenhil in 2002.
  • B. Henkes. Kaatje ben je boven? Leven en werken van Nederlandse dienstbodes 1900-1940. Nijmegen, 1985