Marskramer met zijn handelswaar.

In de jaren twintig en dertig werden boeren vaak lastig gevallen door langstrekkende landlopers en bedelaars.

In deze tijd waren veel mensen op pad om wat extra’s te verdienen. Er waren de zogenaamde ‘paklopers’; zij boden allerlei handelswaar te koop aan, zoals stoffen, band en elastiek. Naast deze ‘koopventers’, meestal afkomstig uit de nabije stad, waren er ook de lorrenboeren en de rondreizende handwerkslieden. Stoelenmatters, scharenslijpers of ketellappers waren mensen die zo af en toe de omgeving afliepen op zoek naar werk. Ook de Chinees met pindawaar was een bekende verschijning.

Waar men minder op gesteld was, waren de bedelaars en de ‘zigeuners’.
Als er een groep woonwagenbewoners langstrok, was de spanning voelbaar. ‘De boerin had ze niet graag aan haar deur. Enerzijds gaf men wat extra’s bijvoorbeeld een zak hooi voor het paard, een paar centen of men kocht wat van deze mensen. Anderzijds was men altijd weer blij als ‘dat volk’ weer zo snel mogelijk weg was. De kinderen werden bang gemaakt en de grendel zat stevig op de onderdeur geschoven.

Vanwege de slechte economie werden bedelaars en landlopers een bekend verschijnsel. Door armoede gedwongen en omdat er geen werk was te krijgen, verlieten mensen huis en haard en zwierven rond op straat. Op het platteland en vooral in de zomer kwam men ze veel tegen, altijd in de hoop op wat werk, onderdak, eten en loon. Sommigen werden bekenden en kwamen jaarlijks op vaste tijden terug. Deze mensen werden in de dorpsgemeenschap geaccepteerd.

Mevr. K. Mostert- de Bloois vertelde dat er vroeger veel bedelaars waren. ‘Jaap de Scheveninger’ liep altijd bij de Gaag rond en kwam ‘dikwijls een prakkie’, een bord warm eten, halen. Ook ‘de oude Duitser’ kwam bij moeder langs. Hij stond dikwijls een beetje bij het hek te mompelen over de oorlog tegen China. Als klein kind was Krijna wel een beetje bang voor deze mensen. Bij de Maaslandse Dam bivakkeerde vaak een stel, Jan en Anna genaamd, in het tramhuisje. Anna heeft daar zelfs op een dag een kind gebaard. De dokter nam maatregelen en plaatste de grotere kinderen van het echtpaar onder toezicht. Bij S. Mostert thuis in het dorp (Maasland) kwam altijd ‘de kouwe koffievent’, een bedelaar die om de veertien dagen een kop koffie kwam drinken. Het leuke is dat Mostert deze man ook eens op doorreis in Gelderland ontmoette. Zo’n grote actieradius hadden sommige figuren.

Bij boer Jan van Leeuwen in de Westgaag kwamen ook vaak bedelaars. Soms hadden ze geluk en konden ze een tijdje werk krijgen op de boerderij.

Bij mevr. W. Zonneveld-Verkade in Kethel liepen ook wel eens ‘vreemde mensen’ langs de boerderij. Ook hier waren de kinderen bang.
Moeder gaf altijd wel wat aan de mensen, maar ze was blij als ze weer weg waren.

De dorpen vormden kleine gemeenschappen en buitenstaanders werden met argusogen bekeken, met name diegenen die niet in het vaste patroon te plaatsen waren.

Trudy Werner-Berkhout, Thema: Boerenleven, Sleutelwoorden: landlopers, bedelaars, armoede, Periode: 1914 – 1939, 25-01-2004

Bronnen:

  • Trudy Werner-Berkhout. Interview met de heer S. Mostert en mevr. K. Mostert-de Bloois en mevr. W. Zonneveld-Verkade in 2002.
  • J. de Raat. De zeis aan de wilgen. Schiedam, 1988